Koninklijke Vereniging voor Joodse Weldadigheid De Centrale
Biographical History
‘De Centrale’ werd in 1920 in Antwerpen opgericht door Nico Gunzburg, Maurice Tolkowsky en Joseph De Lange, onder de naam Algemene Administratie voor Joodse Weldadigheid. Bedoeling was vooreerst om de Joodse liefdadigheid, verstoord door de Eerste Wereldoorlog, terug op gang te krijgen en om het privé-initiatief te stimuleren. Daarnaast streefden de oprichters via centralisatie ook naar meer coördinatie van de werking van de verschillende organisaties. Hierbij werd een strikte politieke en religieuze neutraliteit vooropgesteld. De aangesloten organisaties stortten, afhankelijk van hun inkomen en vermogen, lidgeld in de kas van de overkoepelende Centrale, en kregen daarvoor een subsidie terug. Zelf bleven de organisaties hun autonomie behouden. Het bestuur van de koepelvereniging werd verkozen door de leden. Deze vorm van centralisatie was in vergelijking met de buurlanden vrij uniek. Bij de stichting in 1920 waren zeven organisaties aangesloten: Bikur Cholim (°1906), de Israëlitische Hulpkas (°1891), de Israëlitische Leenkas (°1919), Ezra (°1903), Hachnosas Orchim, Charitas en Arbeitsheim. In de loop van de jaren kwamen er, als gevolg van de noden van de Joodse gemeenschap en de komst van nieuwe groepen migranten, nog heel wat organisaties bij o.a. het Edouard Kirschenfonds (°1925), het Israëlitisch Kledingswerk (Vestiaire Israélite)(°1907), de Centrale Keuken (°1922), het Joods Weeshuis (°1922), het Openluchtwerk (Oeuvre du Grand Air) met de oprichting van Villa Altol in 1923, de Foyer, het Ouderlingengesticht Maurice en Mathilde Finkelstein (°1931), het Verbond van Poolse Joden (°1931), het Verbond voor Economisch Verweer Antwerpen (VEVA), … Daarnaast ontwikkelde de Centrale ook zelf nieuwe initiatieven. Tot 1940 lag de focus vooral op behoeftige Joodse emigranten en vluchtelingen. De Centrale was vanaf 1933 overigens ook betrokken bij de opvang en ondersteuning van de vele duizenden Joden gevlucht uit nazi-Duitsland en Oostenrijk. Hiervoor werkte ze o.a. samen met het Comité ter Verdediging der Rechten der Joden. De zoektocht naar financiële middelen en een balans in evenwicht is een constante in de geschiedenis van de Centrale. De organisatie was sterk afhankelijk van filantropie, schenkingen, ledengelden enz. De zgn. ‘busjes’, overal aanwezig in Joodse winkels, waren een aanvullende bron van inkomsten. De economische crisis van de jaren ’30 gecombineerd met de komst van de vluchtelingen zorgde ervoor dat de organisatie financieel in steeds moeilijker papieren geraakte. Voor de Tweede Wereldoorlog werd de Centrale dan ook sterk ondersteund door internationale organisaties, in het bijzonder de American Jewish Joint Distribution Committee (Joint) en HICEM. Tijdens de bezetting werd de Centrale niet officieel ontbonden en bleef de werking, tenminste tot de razzia’s van 1942, gegarandeerd. Daarna gebeurde de hulpverlening noodgedwongen in de clandestiniteit. Na de bevrijding in 1944 beoogde het Comité voor de Verdediging van de Joodse Belangen (CVJB), de nieuwe naam van de verzetsorganisatie Joods Verdedigingscomité (JVC), de taak van de vooroorlogse Centrale verder te zetten. De CVJB opereerde als lokale Antwerpse afdeling binnen de door de Joint erkende en in Brussel zetelende Aide aux Israélites Victimes de la Guerre, die de Joodse hulporganisaties moest overkoepelen. Al snel voerde de Antwerpse afdeling – vanaf 1945 Hulp aan Israëlieten Slachtoffers van de Oorlog (HISO) geheten – een meer zelfstandige koers o.a. uit onvrede met de invloed van de communistische verzetslieden in de AIVG. Fondsen werden, naast de AIVG (waarvan het budget voor 95% afkomstig was van de Joint), ook verkregen van het Belgian Jewish Representative Committee en het Belgian Jewish Committee, organisaties gevestigd in resp. New York en Londen, waar een groot deel van de vooroorlogse beheerraadsleden van de Centrale toen nog verbleven. De HISO, aanvankelijk opgevat als tijdelijke structuur, bleef bestaan tot 1952. In dat jaar werd de naam gewijzigd in Centraal Beheer voor Joodse Weldadigheid en Sociaal Hulpbetoon. De naoorlogse werking verliep al snel weer analoog met die van voor de oorlog. De Centrale speelde in het bijzonder een cruciale rol bij de eerste opvang van uit de kampen teruggekeerde personen en displaced persons, en bij de moeizame wederopbouw van de Joodse gemeenschappen in Antwerpen. Zo gaf HISO/ de Centrale niet alleen de eerste broodnodige hulpverlening, maar verschafte ze ook informatie over de procedures voor schadeloosstelling (vb. inzake de United Restitution Organisation, de Belgische statuten voor oorlogsslachtoffers, Duitse herstelbetalingen), ze startte de kinderkolonie (Villa Altol) weer op en ondersteunde de ORT, … Economische zelfstandigheid promootte men via de Joodse Coöperatieve Leenkas en de zgn. ‘kleine leenkas’ van de Dienst Wederopbouw van de Centrale. In deze periode kon de Centrale ook financiële steun verzekeren van o.a. de Conference on Jewish Material Claims Against Germany en overheidsdiensten zoals de Commissie voor Openbare Onderstand (nu OCMW) en het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Vandaag beheert de Centrale nog steeds de Villa Altol (in Koksijde) en de serviceflats voor bejaarden Residentie Koningin Astrid. De Sociale Dienst heeft als doel o.a. het verstrekken van informatie over schadevergoedingsprogramma’s betreffende de Shoah, het voorzien van koosjere maaltijden aan huis of in ziekenhuizen en gevangenissen, verlenen van thuishulp aan families en bejaarden, organisatie van poetshulp, … Het Damescomité verzamelt fondsen en organiseert activiteiten voor o.a. de bewoners van de serviceflats en de Club Shalom. Ten slotte werkt de Centrale samen met tal van andere Joodse sociale organisaties in Antwerpen, zoals Hachnosses Kalle, Rechev, Tikvatenoe, Tomchei Shabbes, Beit Reisel, Cinderella, Shalva, Israel Saba, Soïs Toussis, Shuffra & Puah, Hatzoloh, Ezras Nisouin, Seed, Heart to Heart, … Haar tijdschrift “De Centrale” verschijnt sinds 1923, aanvankelijk vooral in het Frans, Nederlands en in mindere mate het Jiddisch.