Archief van de Secretarie; Algemene Secretarie en Arbeidszaken en rechtsvoorganers en Secretarie; Personeelszaken en rechtsvoorganger
Scope and Content
Inleiding
Een toenemende bestuurlijke bemoeienis met het maatschappelijke leven staat aan het begin van deze overheidstaak. De resultaten van een enquete naar de arbeidstoestanden, op initiatief van een aantal leden van de Tweede Kamer, gaf aanleiding tot de Arbeidswet van 1889. Een jaar later nam de Amsterdamse gemeenteraad het besluit om in bestekken voor gemeentelijke openbare werken de verplichting op te nemen voor aannemers om hun werklieden te verzekeren tegen ongelukken. De werkzaamheden rond deze specifieke taak werden op het Stadhuis verricht door de secretarieafdeling Publieke Werken. In 1891 besprak de gemeenteraad de wenselijkheid van het opnemen van bepalingen over minimumloon en maximum arbeidsduur in bestekken van bouwactiviteiten die door de gemeente aanbesteed werden, danwel in verleende concessies. Op 12 oktober 1892 werd een commissie ingesteld om de genoemde bepalingen verder uit te werken. Deze commissie Treub diende ook meer in het algemeen de rechten en plichten van gemeentelijke werklieden en van hen die in dienst waren bij aannemers die in opdracht van de gemeente openbare werken uitvoerden in kaart te brengen. In 1894 werden de bepalingen omtrent minimumloon en maximum arbeidsduur door de gemeenteraad vastgesteld. Het reglement trad in werking op 1 januari 1897. Naast de arbeidsvoorwaarden werd ook de opleiding van het eigen personeel door het gemeentebestuur ter hand genomen. De in aantal en belang toenemende arbeids- en ambtenaren-aangelegenheden werden vanaf 1903 opgedragen aan de secretarieafdeling Algemene Zaken. In hetzelfde jaar werd een commissie belast met het opstellen van een loonlijst zoals bedoeld in de bepalingen omtrent minimumloon en maximum arbeidsduur in bestekken ; een ambtenaar van de secretarieafdeling Publieke Werken voerde het secretariaat. Burgemeester en wethouders bepaalden verder dat geen beschikkingen op adressen betreffende werkliedenaangelegenheden aan hen ter ondertekening zouden worden voorgelegd, zonder dat deze ambtenaar ze voor 'gezien' getekend had. Met de neerslag van deze werkzaamheden begint in 1905 het archief van het per 1 januari 1907 opgerichte Arbeidsbureau. Tot de taken van het Arbeidsbureau behoorden: -de controle op de naleving van de bepalingen omtrent minimumloon en maximum arbeidsduur in bestekken van openbare werken; -de werkzaamheden die voortvloeiden uit het werkliedenreglement; -het bijhouden van een register van werklieden; -de behandeling van zaken betreffende de Ongevallenwet van 1901 en de Beroepswet van 1902, voorzover de gemeente daar als werkgever bij betrokken was; -het adviseren over ingekomen adressen van werklieden(verenigingen); -de controle van de staten van door de Rijksverzekeringsbank uitgekeerde schadeloosstellingen; -het waarnemen van het secretariaat van het Scheidsgerecht. In juli 1909 besloten B & W dat de zaken betreffende het Fonds ter bevordering van de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid (opgericht 1906 ) en de gemeentelijke Arbeidsbeurs (opgericht 1908) door het Arbeidsbureau zouden worden behandeld. In 1918 werd ook de behandeling van ambtenaarsaangelegenheden opgedragen aan het Arbeidsbureau. Dit leidde tot een organisatorische wijziging: met ingang van 1 maart werd de secretarieafdeling Arbeidsbureau opgeheven. Opgericht werd een gemeentelijke dienst Arbeidsbureau, die gesplitst werd in drie afdelingen: -arbeiderszaken; -arbeidersverzekering; -ambtenaarszaken. In het archief van het Arbeidsbureau valt de omvorming van secretarie-afdeling tot dienst nauwelijks waar te nemen. Al eerder, vanaf 1916, was men de ingekomen en uitgaande stukken gaan opbergen op onderwerp. De dienst Arbeidsbureau viel onder de supervisie van de afdeling Algemene Secretarie. Op voorstel van directeur dr. J. van Hettinga Tromp werd de dienst met ingang van 16 september 1924 opgeheven. Hij betoogde dat de vraagstukken die de dienst voorgelegd gekregen had geheel of grotendeels opgelost waren. Het ging hier om de oprichting van een Arbeidersreserve, ressorterend onder de Arbeidsbeurs (1919), de opstelling van een nieuw werkliedenreglement (1923), een nieuw loonreglement voor gemeente-werklieden en de bemoeienis met de arbeidsvoorwaarden van het gemeentepersoneel. De werkverdeling tussen Arbeidsbureau en Algemene Secretarie was zo geweest dat de eerstgenoemde zich bezighield met de algemene arbeidsvoorwaarden voor het gehele gemeentepersoneel, de laatstgenoemde met de individuele gevallen. De lopende zaken konden in het vervolg door een afdeling behandeld worden: de afdeling Algemene Secretarie en Arbeidszaken. Op 1 juli 1928 werd deze samenvoeging weer ongedaan gemaakt en kwam er opnieuw een afdeling Arbeidszaken naast een kleine afdeling Algemene Secretarie. De correspondentie en de toegangen over 1928 zijn in het archief van de afdeling Algemene Secretarie gelaten. In het genoemde jaar was de administratie (evenals de voorgaande drie jaren) geordend op onderwerp. Bij de afdeling Arbeidszaken hield men zich vanaf 1 januari 1929 aan een ordening op indicateurnummer. In de jaren dertig werden nog enkele nieuwe taken aan de afdeling Arbeidszaken opgedragen. Onder druk van de Duitse bezetting werden nog een tweetal wijzigingen met betrekking tot de publieke arbeidsbemiddeling doorgevoerd: met ingang van 1 mei 1941 werd de Arbeidsbeurs als gemeentelijke instelling opgeheven, aangezien de taak overging naar het rijk. Om te voorzien in de vacatures op gemeentelijk niveau naar werklieden en ambtenaren werden de gemeentelijke Arbeidsreserve (G.A.R.) en de gemeentelijke Personeelsvoorziening (G.P.V.) geplaatst onder de afdeling Arbeidszaken. De afdeling werd in de jaren 1940-'45 door de bezetter ingeschakeld ten behoeve van de arbeidsinzet van gemeentepersoneel in Duitsland. In april 1944 ten slotte werd de afdeling Arbeidszaken gesplitst in drie afzonderlijke afdelingen: -afdeling Arbeidszaken; -afdeling Sociale Verzekering en Wachtgeldregelingen; -afdeling Pensioenbureau.
Process Info
P.J. Hofland, G.Th.F. Hesp, A. Kuckartz en B. Bijleveld